De marketing maakt van hulpverleners helden en martelaars

Zoals de missionaris voor de ene of de buitenlandse strijder voor de andere, worden humanitaire werkers vaak gezien als helden die zich niet laten tegenhouden door gevaar voor eigen leven. Dat is nochtans in tegenstelling met hun eigen, heilige principes, zegt Michael Neumann van Artsen zonder Grenzen.

  • Static Standard Op 17 juni 2015 publiceerde de Evening Standard in Londen een artikel met als titel: Dfid’s CHASE team: Meet the unsung superheroes of the civil service Static Standard

Ik heb, samen enkele collega’s bij de denktank van MsF-France, gedurende jaren gewerkt aan een onderzoeksproject dat uiteindelijk de vorm kreeg van een boek: Saving lives and staying alive, humanitarian security in the age of risk management. Uiteraard ging het daarbij onder andere over de bunkerisation, de trend om humanitaire werkers zo goed te beschermen tegen de groeiende gevaren dat ze nauwelijks nog uit hun half versterkte compounds kunnen komen.

Maar een van de verrassingen van het onderzoek was dat we ook een heel andere trend vaststelden: de over-exposure van de humanitairen. Om het sterker uit te drukken: de constructie van het humanitaire martelaarschap. Mijn stelling is dat de humanitaire organisaties weliswaar uitgebreid communiceren over hun afkeer van risico en hun extreme veiligheidsmatregelen voor hun personeel, maar dat ze in de feiten volop het humanitaire offer promoten.

Om die paradox te begrijpen, is het nuttig om even een stap terug te zetten in de tijd. Want een deel van de humanitaire erfenis is afkomstig uit het missionaire werk en uit koloniale tijden. En net die geschiedenis van de missionarissen getuigt van de sterke band die er bestaat tussen een humanitair engagement en het nemen van risico’s, tussen helpen en gevaar, tussen leven geven en dood aanvaarden.

De geschiedenis van de missionarissen getuigt van de sterke band tussen helpen en gevaar, tussen leven geven en dood aanvaarden.

Het is duidelijk dat de christelijke missionarissen, die kwamen om ‘zielen te redden en de beschaving te verspreiden’, niet alleen niet terugschrokken voor het gevaar, maar het bij tijden leken op te zoeken. Het martelaarschap was een deel van hun morele arsenal: hun dood werd een getuigenis van het werk dat ondernomen werd. Die benadering vind je zelfs nog terug in getuigenissen van missionaire ordes in de jaren 1960.

Natuurlijk is de humanitaire aanpak die ontstond in de late negentiende eeuw evenzeer het product van een lekentraditie die putte uit de verbeelde wereld van het avontuur en het gewoonterecht. In dat perspectief werden martelaars ingeruild voor helden, en veel van de stichters van Artsen zonder Grenzen zagen zichzelf als avonturiers. Hun werk werd “in scène gezet”, het was behoorlijk theatraal. Bernard Kouchner had het zelfs over ‘een aristocratie van het risico’.

Tegelijk werd die cultus van het risico verbonden met een expliciete verwerping van het offer. In 1982 stelde de voorzitter van AzG dat ‘niemand ons om heldendom vraagt, wel dat we ons zo goed mogelijk inzetten, op de meest menselijke manier die mogelijk is en – bovenal- dat we in één stuk terugkeren’.

Toen kwamen de jaren 1990 met hun extreme geweld en hun oorlogen in West-Afrika, ex-Joegoslavië, Somalië, de Kaukasus, de regio van de Grote Meren. De wereld die we kenden leek ineen te storten en de humanitaire wereld telde vele slachtoffers. Dit bracht een nieuw bewustzijn mee van de nood om niet enkel burgerbevolkingen te beschermen, maar ook de hulpploegen meer veiligheid te garanderen.

Dat leidde in de daarop volgende jaren tot de implementatie van een arsenaal maatregelen om die realiteit het hoofd te bieden, en de komst van een professionele veiligheidssector stond daarin centraal.

Hulpverleners trotseerden gevaar om een helpende hand te bieden, soms ten koste van hun eigen leven

Dat nieuwe tijdperk van humanitaire interventies zag ook de terugkeer van helden op het toneel.

Zij waren niet langer gewoon degenen die anderen wilden redden of helpen, maar in een wereld die van langsom bedreigender werd, waren zij degenen die gevaar trotseerden om een helpende hand te bieden, soms ten koste van hun eigen leven.

Het was met name de aanslag, in augustus 2003, op de VN-compound in Bagdad die de omslag markeerde. Bij die aanslag kwamen 22 mensen om, de meesten VN-medewerkers, maar het was vooral de dood van de charismatische Braziliaanse diplomat Sergio Vieira de Mello die het begin van een nieuw tijdperk inluidde, een tijdperk waarin hulpverleners tot de geliefkoosde doelwitten leken te behoren van gewapende groepen van allerlei slag en soort.

Het was deze aanslag en de vele beelden en statistieken die moesten illustreren wat voor een gevaarlijke plek de wereld wel geworden was, die het slachtofferschap als perspectief installeerden. Het is in die context dat het “humanitaire exceptionalisme” geboren werd, om een begrip van Larissa Fast te gebruiken. Dat leidde in 2008 tot het lanceren van World Humanitarian Day, waarbij in 2008 de hashtag hoorde: #humanitarianhero.

Misschien moeten we hier opnieuw een stapje achteruitzetten om beter te begrijpen wat “een held” is. Volgens de Franse antropoloog Jean-Pierre Albert is ‘heldendom niet verbonden aan het resultaat van de onderneming, maar aan het aanvaarden van het risico, het lijden en zelfs de dood’. De held is, met andere woorden, John Wayne in Alamo, of Che Guevara in Bolivië. Martelaarschap is dan gewoon de meest uitdrukkelijke manifestatie van die heldhaftige deugd.

Statistieken onderbouwden een retoriek waarin hulpverleners getransformeerden werden tot slachtoffers van de krachten van het kwaad

Om deze helden voort te brengen waren de statistieken over de veiligheid van hulp cruciaal: zij stelden de wereld voor als een plek die steeds gevaarlijker werd en onderbouwden een retoriek die even gedepolitiseerd als ahistorisch was en waarin hulpverleners getransformeerden werden tot slachtoffers van de krachten van het kwaad. De statistieken droegen bij tot het slachtofferverhaal waarin het geweld op hulpverleners herhaald wordt en hen daardoor omvormt tot de helden en martelaars van de hedendaagse oorlogen.

Er bestaan tegenwoordig zelfs monumenten, in Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk, gewijd aan de nagedachtenis van gevallen hulpverleners. En het aantal campagnes dat hun bescherming moet promoten neemt toe: het Internationale Rode Kruis (ICRC) doet het, net als Artsen zonder Grenzen, Dokters van de Wereld en Action contre la Faim. In het Verenigd Koninkrijk werden hulpverleners toegevoegd aan de categorie “onschuldige slachtoffers” aan wie een stenen monument gewijd is naast Westminster Abbey in Londen.

Op 17 juni 2015 publiceerde de Evening Standard in Londen een artikel met als titel: Dfid’s CHASE team: Meet the unsung superheroes of the civil service

Humanitaire werkers worden zo de slachtoffers onder de slachtoffers. Ze worden helden zonder dat ze ooit nog het nut van het werk dat ze doen moeten verantwoorden. De schuldigen blijven intussen verborgen achter een vage en abstracte categorie. En degenen waarom het eigenlijk gaat, verdwijnen helemaal uit beeld.

Dat belet niet dat er voortdurend meer normen, regels en procedures ingevoerd worden voor de veiligheid van de hulpverleners -maar die dienen vooral om de reputatieschade en wettelijke verantwoordelijkheid van de werkgevers te beperken, als er zich een ongeval voordoet.

Tezelfdertijd wordt een beeld gecreëerd van een wereld waarin de “humanitaire principes” in steen gehouwen en onveranderlijk zijn, een fictieve wereld waarin die principes – of zelfs het juiste t-shirt – volstaan als bescherming. In een korte promotievideo van Artsen zonder Grenzen zegt het hoofd van een missie in Afghanistan: ‘De principes van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn in feite onze krachtigste veiligheidsmaatregelen. Daarom dragen we dit t-shirt als we op het terrein zijn. Dat beschermt ons omdat mensen weten dat wij ons buiten het conflict bevinden.’ Dat was een half jaar voordat het Artsen zonder Grenzen ziekenhuis in Kunduz door het Amerikaanse leger gebombardeerd werd, waarbij 42 mensen omkwamen.

Ik vind het persoonlijk eerder geruststellend als extreme risico’s en bedreigingen meer organisaties verlammen dan stimuleren, en als nog niet iedereen knielt voor de tirannie van “noden” en “humanitaire imperatieven”

‘Een van de moedigste en meest avontuurlijke figuren op de internationale scene’, noemt zijn uitgever hem. Jan Egeland, voormalig directeur van OCHA (de humanitaire organisatie van de Verenigde Naties) en nu coordinator van UN Emergency Relief én hoofd van de NRC (Norwegian Refugee Council), is een van die “helden” van het hedendaagse humanitarisme. Egeland schreef de inleiding voor het recente To Stay and Deliver. 5 Years on Report [het oorspronkelijke OCHA rapport over goede praktijken voor humanitairen in complexe veiligheidssituaties verscheen in 2011]. Daarin lees je onder andere:

‘Het is onze plicht als hulpverleners om te werken waar de noden het hoogst zijn. Maar onze humanitaire gemeenschap laat te veel mensen aan hun lot over op veel te veel plaatsen, van Syrië en Jemen tot Zuid-Soedan en Nigeria. De extreme risico’s en bedreigingen verlammen veel te veel organisaties en hun capaciteit om hulp tot bij de mensen te krijgen en levens te redden.’

Ik vind het persoonlijk eerder geruststellend als extreme risico’s en bedreigingen meer organisaties verlammen dan stimuleren, en als nog niet iedereen knielt voor de tirannie van “noden” en “humanitaire imperatieven”. Ik zeg dit vanuit het perspectief van iemand die werkt voor een organisatie die grote menselijke verliezen geleden heeft de voorbije jaren.

Ik betreur de tastbare toename van een cultuur van martelaarschap, ook in bepaalde delen van onze eigen organisatie.

Wie hulpverleners tot helden maakt, dreigt het geloof te voeden dat de dood een integraal deel is van onze missie, een werkongeval. En dat is waar volgens mij het echte gevaar schuilt: in de overtuiging dat het offer een deugd is voor een sector die menselijkheid tot zijn opperste principe verheven heeft.

 

Michael Neumann werkt voor CRASH, een onafhankelijke denktank binnen Médicins sans Frontières France. Hij werkte op het terrein in de Balkan, (Zuid-)Soedan, Caucasus en verschillende landen in West-Afrika). Hij is mede-uitgever Saving lives and staying alive. Humanitarian Security in the Age of Risk Management, dat vorig jaar verscheen. Bovenstaande opinie was de keynote van Neuman op het Humanitairan Kongres in Praag vorig weekend.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.